Meerdere gedichten uit deze bundel verschenen trouwens eerder in bloemlezingen en literaire tijdschriften. Ook werden er her en der reeds bekroond. Zo waren er goed voor de poëzieprijzen van Harelbeke, Merendree en Oostende.
Paul Rigolle is een dichter met een brede blik. Hij is geen navelstaarder, maar weet de wereld om zich heen. Wat hem daarin zoal raakt geeft hij een plaats in stevige gedichten. Want dat zijn ze, niet alleen inhoudelijk maar ook qua vorm: zijn poëzie staat letterlijk en figuurlijk als een huis. Het kortste gedicht telt nog altijd elf regels. Zijn verzen zijn over het geheel genomen breed. Zoals gebruikelijk heeft hij weer oog voor sport (Rigolle schreef ook wielerboeken: Op de helling en - met Patrick Cornillie - Vélo-dromen: het wielrennen in de Nederlandse literatuur). Stelde hij eerder scherp op onder meer roeiers, wielrenners en tennissers, deze keer komen schaatsers en zwemmers voor het voetlicht.
Zoals gezegd, geen navelstaarderij maar een weerspiegeling van het leven in alle faetten. "De poëzie van Rigolle karakteriseert zich door een complexe diagnose van het moderne bestaan, die veel dieper graaft dan alleen maar de blote expressie van vreugde en verdriet zonder noemer," noteerde Jef Boven al na lezing van De Hel van het Noorden. Die analyse blijft actueel.
Veel gevoel, dat zeker. Maar strak verwerkt in het grotere geheel. Of, zoals Philip Hoorne het in Knack verwoordde: "Paul Rigolle beteugelt zijn opwellende emoties even strak als zijn strofen. Korte zinnetjes en zinsdelen. Van komma naar komma tot punt bouwen de gedichten zich op in een immer krachtige taal." Een voorbeeld:

Lamp

Wat hem lief is heeft hem omringd. De dingen
vertellen meer dan hij dat kan. Alles op de tast.
Handgemaakt, een specht uit Praag die
klimt op eigen kracht. Renner van azuur,
Provencaals, de Mont-Ventoux. De danser

die met zijn voeten praat, de man die dacht
dat hij een schip kon zijn. Een kei, een kans,
het potlood dat om zijn geluid de voorkeur krijgt
op het goud van elke pen. Er gloeit een lamp.
Zijn vinger aait het hout, de verloren lomp

die in het papier verborgen zit. Zijn kleine handen
baden in een kring van licht. Hij schrijft de ochtend op
die hem, aanwezig in ieder ding, betrappen mag.