De titel van de nieuwe bundel is Van het hart een steen. Hart is een woord waaraan Paul Rigolle (˚ 1953, Roeselare) trouw is. Het dook reeds in al zijn boeken op: Het hart bewoond, bezet / door de hondstrouwe gestalte van een blues (uit De gestalte van een blues, in Mond- en clownzeer uit 1980), Als een vorm rondom een inhoud / leg ik een hart onder een arbeidershand (uit de Epiloog van De Hel van het Noorden uit 1982) en Nooit zo kreupel lijkt weer het hout als jij / op de snelwegen van mijn razend hart verschijnt (uit Bulscampveld, in Overal en op alle plaatsen uit 1986).
In zijn jongste bundel duikt het (inclusief bijvoorbeeld hazen- en een winterhart) niet minder dan 9 keer op. En dan opent de bundel ook nog met het motto 'Het hart is een holle spier in de borst van mensen en hogere dieren'. Dat komt niet uit een literair werk, maar uit Van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, veertiende, herziene uitgave 2005, pagina 1328. Origineel.
Het wijst ook vooruit naar de regels die de auteur wijdt aan een minder aangename periode, waarin hij geconfronteerd werd met problemen met zijn eigen holle spier in de borst. In de cyclus Coronarografie refereert hij aan zijn pech: De chirurg spreekt zalvend. Het is zo geklaard. En: Hij spuit de antistoffen in. Het heeft een kleur, / alles heeft een kleur. Aders, vaten communiceren, / geven het ritme aan. En: Dat dwaze hart dat driest en dik na al die tijd nog altijd / alles wil [....]. Gelukkig voor zijn lezers is Paul Rigolle weer helemaal op oorlogssterkte, Alive and well.
Het hart is dus stevig verankerd in zijn werk. Rigolle is bepaalde woorden sowieso trouw. Neem, in deze bundel winter (inclusief verwanten als winterhart en hongerwinter) dat je 8 keer ziet verschijnen. Of foto (4), film (4), sneeuw (7) en licht (13). Spiegel, een woord dat je ook in al zijn eerdere bundels reeds tegenkwam, geeft in Van het hart een steen ook weer acte de présence. Betekent dit iets? Dat het sleuteltermen zijn, dat ze onvervreemdbaar onderdeel van zijn systeem uitmaken.
De bundel is onderverdeeld in zeven cycli van respectievelijk zes, zeven, negen, acht, drie, zeven en drie verzen. De eerste reeks, eerder gepubliceerd in het tijdschrift voor poëzie De Houten Gong, is Winterhart. De eerste regel is Lang was het stil, waarmee hij lijkt te refereren aan het gat van 23 jaar dat tussen de vorige en de onderhavige bundel ligt:

Gebaar

Lang was het stil. Stil als een taal die slaapt,
etmaal in een seizoen dat nooit zovel traagheid
kent als men het heeft gedroomd. Stil als tijd
die ongemerkt in een gezicht heeft uitgehaald.
Hoe men op een dag de toon, de toets,

het barre land terug moet vinden, is wat hem
voor ogen staat. Mager, roerloos, takken uitgesneden
in het ochtendlicht, heffen zijn armen zich
naar de hemel op;. Het lijkt op een gebed
voor wie hem niet verstaat. Dit is de ochtend

van het blind gebaar, hij breekt het licht weer aan.
Om alles wat wit zal zijn, om tijd die met hem
verstrijkt wil hij blijven tot het sneeuwt.